Maximale koolstofvastlegging

Effectiviteit
In Nederland wordt het grootste deel van de gewasresten achtergelaten. Dit geldt vaak niet voor graangewassen, die worden grotendeels afgevoerd. Als al het stro op het land achter zou blijven, dan zou dit het bodemkoolstofgehalte positief beïnvloeden (de grootte van dit effect hangt onder andere af van de C/N-ratio van de gewasresten). De potentiële koolstofvastlegging met behulp van deze maatregel, is hoger op klei- dan op zandgrond, omdat op kleigrond over het algemeen meer CO2 kan worden vastgelegd, door de binding van organische stof met kleideeltjes. Belangrijk om in gedachten te houden is dat de potentiële koolstofvastlegging van deze maatregel mogelijk overschat is, doordat een deel van het stro mogelijk als vaste mest weer terug op het land zou komen.

Methode RothC-model
In Nederland wordt een aanzienlijk deel van de graangewassen afgevoerd, namelijk 62% van het tarwestro en 43% van het gerststro. Voor andere strogewassen was deze informatie niet beschikbaar en is de volgende aanname gedaan: 25% afvoer voor stro van korrelmais en 50% voor de overige strogewassen (haver, rogge, koolzaad, triticale). Voor het doorrekenen van de maatregel met behulp van het RothC-model is de aanname gedaan dat geen stro meer wordt afgevoerd.

  • Slier, T., Stout, B., Vervuurt, W., Schepens, J., Martinez Garcia, L., Velthof, G., Lesschen, J.P., Agricola, H., Westerik, D., Koopmans, C., & van Middelaar, J. (2022b). Integratierapport Slim Landgebruik. Verdieping op de effecten van maatregelen binnen Slim Landgebruik. Wageningen Environmental Research.
  • Lesschen, J. P., Hendriks, C., Slier, T., Porre, R., Velthof, G., & Rietra, R. (2021). De potentie voor koolstofvastlegging in de Nederlandse landbouw.