Effectiviteit
Door het telen van groenbemesters en vanggewassen na het hoofdgewas, wordt extra biomassa gecreëerd en daarmee koolstof aangevoerd. De hoeveelheid koolstof die kan worden vastgelegd, is afhankelijk van het soort groenbemester/vanggewas en de zaaitijd. De potentiële vastlegging van koolstof ligt aanzienlijk hoger op klei- dan op zandgrond, doordat kleideeltjes organische stof beter kunnen binden. Ook worden groenbemesters vaker op zandgrond geteeld, vanwege de wettelijke verplichting hiertoe na de teelt van mais; hierdoor ligt de potentie van deze maatregel hoger op kleigrond (zie implementatie voor een uitgebreidere toelichting).
Methode RothC-model
Voor de modellering is bepaald na welke gewassen de teelt van een groenbemester mogelijk is, en of dit gewas vroeg of laat wordt geoogst. Daarnaast is per gewas een inschatting gemaakt van de slagingskans van de groenbemester. Op basis van kengetallen over de effectieve organische stof van groenbemesters en de humificatiecoëfficient (% van organische C aanwezig na 1 jaar afbraak), is de gemiddelde C-input per groenbemester afgeleid. De gemiddelde C-aanvoer voor vroeg ingezaaide groenbemesters komt daarbij op 2.900 kg C/ha. Voor laat ingezaaide groenbemesters wordt gerekend met een aanvoer van 1.100 kg C/ha.
- Lesschen, J. P., Hendriks, C., Slier, T., Porre, R., Velthof, G., & Rietra, R. (2021). De potentie voor koolstofvastlegging in de Nederlandse landbouw.
- Slier, T., Stout, B., Vervuurt, W., Schepens, J., Martinez Garcia, L., Velthof, G., Lesschen, J.P., Agricola, H., Westerik, D., Koopmans, C., & van Middelaar, J. (2022b). Integratierapport Slim Landgebruik. Verdieping op de effecten van maatregelen binnen Slim Landgebruik. Wageningen Environmental Research.