
Evaluatie van klimaatmaatregelen geeft inzicht in de haalbaarheid voor invulling van het doel om 0,5 Mton CO2-equivalenten per jaar vast te leggen in minerale landbouwbodems, vanaf 2030. Het is tevens gekoppeld aan één van de twee pijlers van het Nationaal Programma Landbouwbodems (NPL). Namelijk de tweede pijler, met als doel dat alle landbouwbodems (1.8 miljoen hectare) in 2030 duurzaam worden beheerd. De evaluatie maakt gebruik van bestaande lange termijn experimenten (LTE), met als doel de effectiviteit van de koolstofvastlegging van verschillende maatregelen te kunnen beoordelen.
Uit literatuuronderzoek blijkt dat meerdere maatregelen effect hebben bij de opbouw van organische stof in de bodem. Een verhoging van organische stof betekent ook dat er meer koolstof is vastgelegd. Voor meerdere maatregelen zijn de effecten doorgerekend aan de hand beschikbare data.
Ten behoeve van de doorrekeningen is veel informatie en data verzameld uit de verschillende lange termijn experimenten (LTE). Locaties hiervan zijn: Centrale klei, Noordelijke klei, Zuidelijk zand. De data is gekoppeld aan verschillende maatregelen zoals grondbewerking ofwel niet kerende grondbewerking (NKG), verbeteren gewasrotatie en leeftijd van grasland.
In de LTE’s zijn organische stofindicatoren (C-ele, OS-gloei, OS-N en HWC) en de Hot Water Carbon (HWC) concentratie gemeten. HWC wordt gezien als een vroege indicator voor veranderingen in organische stofgehalte en als een maat voor de hoeveelheid en activiteit van het bodemleven. Dit wordt vaak gezien als een “early indicator” voor veranderingen in bijvoorbeeld organische stof.
Grondbewerking
Bij grondbewerking is vastgesteld dat NKG geen extra koolstof vastlegt in de bodem in vergelijking tot ploegen. Wel heeft NKG invloed op enkele bodemkwaliteit parameters. Zo is op de locatie ‘Centrale klei’ (Lelystad-LBI) een trend voor hogere bacteriële biomassa onder NKG vergeleken met ploegen. Op ‘Zuidelijk zand’ is er een significant hoger watervasthoudend vermogen onder NKG vastgesteld.
Gewasrotatie
Het verbeteren van gewasrotatie heeft wel effect op vastleggen van koolstof. Percelen met een hoger aandeel graan hebben een significant hoger organische koolstofgehalte (C-elementair) in de bodem . Dit wijst op een hogere hoeveelheid bodemorganische stof. Ook de concentratie HWC is significant hoger bij percelen met een hoog aandeel graan. Daarnaast geven metingen van het bodemleven met de NIRS-methode een trend aan van een hogere waarde (microbiële en schimmel biomassa) voor percelen met een hoger aandeel graan.
Organische meststoffen
In vergelijking tot kunstmeststoffen, beïnvloed de toepassing van organische mest de organische stof opbouw positief. In de LTE ‘Centrale klei’ zijn alle organische stofindicatoren (C-elementair, OS-gloei, OS-N, HWC) significant hoger bij het toevoegen van natuurcompost vergeleken met kunstmest en/of drijfmest. Een hoger organisch stofgehalte zorgt voor een beter waterbergend vermogen van de bodem. In de LTE ‘Centrale klei’ is het watervasthoudend vermogen van de bodem inderdaad hoger bevonden bij het gebruik van organische mest en/of compost.
Leeftijd grasland
Voor grasland heeft de leeftijd van het grasland, ofwel het niet scheuren, invloed op organische stof opbouw. Voor LTE’s ‘Zuidelijk zand’ als ‘Noordelijke klei’ is er meer organische stof (C-gloeiverlies) en een significant hoger aandeel HWC voor percelen met oud grasland.
Trends
Uit de evaluatie komen een aantal correlaties tussen de indicatoren tevoorschijn:
- Een toename in bodemkoolstof die min of meer significant is voor de verschillende maatregelen gaat over het algemeen gepaard met een sterkere, meer significante toename in HWC.
- De metingen aan bodemleven vertonen eveneens een positieve trend met een toename in organische stof, maar deze is minder sterk.
- Toename van bodemkoolstof leidt veelal tot een afname van de bulkdichtheid.