Een verandering van landgebruik naar 60-20-20 (een bedrijfsindeling met 60% permanent grasland en 20% grasklaver, in een driejarige rotatie met 20% mais) ten opzichte van 'gangbaar' landgebruik, met 20% permanente maisteelt, leidt tot een vermindering in kosten voor de aanschaf van krachtvoer, ruwvoer en stikstofkunstmest. Als deze maatregel wordt ingezet, leidt dit tot een financieel voordeel van ongeveer € 150 tot 200 per hectare (voor respectievelijk een voorbeeldbedrijf met een extensievere bedrijfsvoering (18.000 liter melk/ha), of een intensievere bedrijfsvoering (25.000 liter melk/ha)). In de berekening met het rekenprogramma BedrijfsBegrotingsProgramma voor de Rundveehouderij (BBPR) zijn ook de melkopbrengst en kosten voor kaliumkunstmest, zaaizaad, loonwerk en mestafvoer meegenomen. Wanneer wisselteelt mais-gras wordt ingezet, in combinatie met kruidenrijk grasland en een vanggewas na mais, leidt dit tot een kleine inkomensdaling (minus € 35 euro/ha) voor een gangbaar bedrijf op kleigrond. De toename in kosten is vooral te wijten aan een toename in loonwerk, en de aankoop van meer kracht- en ruwvoer, ten opzichte van een gangbare bedrijfsvoering. Er is bij deze berekening geen sprake van 60-20-20 landgebruik, maar van het omzetten van 15% van het areaal aan maisteelt in het gangbare bouwplan, naar een mais-gras rotatieteelt. De kosten en baten van een maatregel zijn afhankelijk van de referentiesituatie en de inpassing van de maatregel in de bedrijfsvoering, en daarom altijd bedrijfsspecifiek. Ook de combinatie met andere maatregelen kan leiden tot een verschuiving in de kosten- en baten op bedrijfsniveau.